Mijn reisdagboek kwam op de laatste bladzijde als volgt ten einde: ''dankbaar voor deze reis. Bevoorrecht om een voorbeeld voor hen te zijn. Al weten zij niet dat hun blijdschap, eerlijkheid, doorzettingsvermogen en geloofsovertuiging voor mij het allergrootste en mooiste voorbeeld is.''
Ons bezoek aan een secondary school in Kampala brengt mij nog vaak mooie herinneringen. In gesprek gaan met de leerlingen was die middag het hoofddoel. Het eerste wat ik zei tegen Amarins toen wij ons groepje van twaalf grote en sterke kerels zagen was: Word dit niet een domper? Het voelt alsof wij in het niets vallen tussen hen.
Het werd allesbehalve een domper. De mooiste gesprekken werden gevoerd en er was zoveel begrip voor elkaars cultuur. Alle vragen werden beantwoord, niks was te gek. Er was oprechte interesse en de tijd vloog voorbij. We waren op ons gemak bij elkaar.
Achteraf kon ik mij wel voor mijn kop slaan, hoe had ik durven denken dat zij ons niet zouden zien staan? Een gedachte die op niks was gebaseerd, dit is gewoon de omschrijving van een vooroordeel... en daar was ik zelf helemaal niet trots op. Dit zag ik als een grote wijze les!
Zij zagen ons als een voorbeeld. Zij zagen de mooie kanten van onze cultuur en visie in en werden steeds enthousiaster. Maar tegelijkertijd zag ik hen juist als een voorbeeld. Positief, doorzettingsvermogen én overtuiging in alles wat ze doen.
Is het gras niet altijd groener aan de overkant? Soms. Misschien. Maar eigenlijk brengt deze gezegde niks positiefs. Elkaar respecteren en van elkaar leren. Daar gaat het om. Eenieder kent kwaliteiten waar een voorbeeld aan te nemen is.
Aan het einde van de middag zagen wij elkaar niet meer als vreemde, maar als leeftijdsgenoten. We lachte en praatte, eenieder weer iets wijzer.
We zagen elkaar als ons voorbeeld.